Standbeeld Gerhard Chorus te Aken

Hoofdstuk 4: Veronderstelde bouwactiviteiten van Gerard Chorus

(Dit hoofdstuk  weerlegt in detail diverse in later tijden opgedoken veronderstellingen dat Gerard Chorus initiator en bouwmeester is geweest van in zijn tijd gerealiseerde c.q. voltooide belangrijke bouwwerken zoals o.a. de stadsmuren, het koor van de Dom en het Raadhuis. Hoewel Birmanns het voor waarschijnlijk houdt dat hij gezien zijn bestuurlijke taken als o.m. burgemeester bij de bouw van diverse grote projecten betrokken is geweest, ontbreken in de bronnen concrete vermeldingen van Chorus als bouwmeester. Tenslotte wijst Birmanns op het feit dat zijn grafschrift allerlei verdiensten met name noemt, maar geen op het terrein van bouw, verfraaiing of uitbreiding van de stad.)

 

Uit hoofdstuk 5: Het graf van Gerard Chorus

Zoals ook elders gebruikelijk hadden in Aken oorspronkelijk alleen de parochiekerken begrafenisrecht. De St. Adelbert-kerk en de domkerk hebben dit recht in de veertiende eeuw uitgeoefend. In die tijd was het voor de ingang van de St. Catharinakapel gelegen terrein de gangbare begraafplaats. Deze kapel was ook de grootste van de kapellen die het parvisium, voorhal van de dom, omzoomden. In de loop van de veertiende eeuw kon door verschillende oorzaken, vooral het groeiende aantal inwoners van de stad, het aloude parochieverband geen stand meer houden. Dat had ook gevolgen voor het begrafenisrecht. Op den duur kregen ook de kloosters en ziekenhuizen het recht om op hun grond een kerkhof aan te leggen. Waren de begraafplaatsen bij kloosters aanvankelijk vooral voor hun overleden bewoners bestemd, nu konden er ook burgers begraven worden. Aanzienlijke burgers vonden in Aken in de tijd van ridder Chorus meestal op het kerkhof van de Dominicaners hun laatste rustplaats. Deze patriciërs hadden doorgaans bij leven de kerk van de Dominicaners grote schenkingen gedaan. De paters verleenden de gevers dan het recht om op hun kerkhof te worden bijgezet, en de aldus verworven inkomsten stelden de kloosterorde in staat zich bij feestelijkheden met veel staatsie te presenteren.

Bij wijze van grote uitzondering werd iemand in de kerk zelf begraven. In het algemeen was dit in die tijd verboden. Slechts bisschoppen, abten, prominente geestelijken die zich verdienstelijk hadden gemaakt, vorstelijke of anderszins aanzienlijke personen en de stichters van een kerk kon deze eer ten deel vallen. Burgers konden doorgaans hooguit in de voorhal van de kerk worden bijgezet, ook al was hun verdienste voor de kerk nog zo groot. Maar ook dat was een grote zeldzaamheid. Toch kwamen bij de opgravingen in de Karolingische voorhal van de dom van Aken in 1910 talrijke graven inclusief resten van gebeente tevoorschijn. De graven waren gemetseld met breuksteen en tegels. Die in de diepere lagen stamden uit de Romeinse en de gotische tijd. De hoger gelegen met tegels gemetselde grafkelders zijn nog in de baroktijd voor bijzetting gebruikt.

De eerste van wie we zeker weten dat hij in de voorhal van de dom zijn graf heeft gekregen, was de rond het midden van de dertiende eeuw gestorven schout van Aken Arnold von Gymnich. Hij had, zoals zijn necrologie vermeldt, de domparochie nieuwe koorboeken geschonken. Die boeken zijn behouden gebleven en dragen het opschrift Orate pro Ornaldo (bid voor Arnold). Terwijl de exacte plek van Arnolds graf echter niet is komen vast te staan, is dat wel het geval bij dat van ridder Chorus. Gerard Chorus werd niet, zoals wel beweerd is, in de voorhal van de dom begraven wegens zijn verdiensten voor de bouw van het koor van de dom (koor = Chor, van het Latijnse Chorus), maar omdat hij een vroom man was, die de dom een legaat had nagelaten en voorts omdat hij, stammend uit een geslacht van aanzienlijken, door zijn vreedzame politiek wederzijds gunstige verhoudingen tussen stad (burgerij) en dom (geestelijkheid) had weten te bewerkstelligen. De plek waar de ridder begraven lag bevindt zich in het oosten van de voorhal, in de noordelijke hoek. Dat is niet in tegenspraak met de gegevens van Noppius, die uitdrukkelijk aangeeft dat het graf van Gerard “aan de rechter hand voor en bij de Wolfsdeur” lag. Bij Noppius is namelijk rechts en links steeds vanuit het koor bezien, zoals eenvoudig valt vast te stellen aan de hand van vele andere passages in zijn werk. Zijn beschrijving is dus in overeenstemming met die van Simarsch. Uit de formulering ‘voor en bij de Wolfsdeur’ volgt bovendien, eveneens in overeenstemming met de tekening van Simarsch, dat het graf precies in de hoek en niet bijvoorbeeld verder westelijk tegen de noordelijke muur lag. De twee bekende bronzen beelden, een wolf en een pijnappel, stonden dicht bij het grafmonument van Gerard en wel tegen de buitenste bogen aan weerszijden van de toren, op vierhoekige zuilen. Het graf van Gerard werd afgedekt door een blauwe langwerpige, rechthoekige steen met daarop een koperen plaat waarin in Leoninische versregels de volgende inscriptie was gegraveerd:

Grafschrift Gerhard Chorus in de Dom van Aken

Gerardus Chorus miles virtute sonorus
Magnanimus multum scelus hic non liquit inultum
In populo magnus in Clero mitis ut agnus
Urbem dilexit et gentem splendide rexit
Quem Deus a poena liberet bararthrique gehenna

(Hier ligt) Gerard Chorus, uitverkoren als ridder
Nobel van aard, liet hij misdaad niet onbestraft.
Burgers bood hij krachtig bescherming, de clerus mildheid.
Verslingerd aan de stad regeerde hij haar met glans en eer.
Moge God hem straf en hellepijn besparen.

Leoninische versregels waren, vooral in de veertiende eeuw, zeer gebruikelijk bij grafschriften. Opmerkelijk is bij deze inscriptie dat het jaar van overlijden ontbreekt. Voor het overige is de inhoud tamelijk algemeen gehouden. We kunnen uit deze versregels alleen afleiden, dat Gerard tot ridder was geslagen, dat hij burgemeester was en dat hij in vrede met de geestelijkheid heeft geleefd. Opvallend is, dat zijn diplomatieke activiteiten niet worden vermeld.

Het grafschrift van Gerard vertoont veel overeenkomst met dat van de in 1357 gestorven bisschop Lodewijk II van Munster, die door kroniekschrijver Florenz van Wevelinkhoven als volgt werd gekarakteriseerd:

Clerum dilexit et miliciam rexit
Hic passus multa quae non permisit inulta

Als hier inderdaad sprake is van een tekstueel verband kan dit het gevolg zijn geweest van het gebruik van eenzelfde voorbeeldtekst door de kerkelijke secretarie van beide bisdommen. Omdat ze een overwegend algemene inhoud dienden te hebben, behoefde men slechts weinig te veranderen aan het voorbeeld. Zo is verklaarbaar, waarom de diplomatieke verdiensten van Gerard onvermeld bleven, hoewel juist deze hem verzekerden van de herinnering in dankbaarheid bij zijn medeburgers.

Omdat het origineel van dit grafschrift  niet bewaard is gebleven, kan het niet verder onderzocht worden. Boven het graf was aan de muur een albasten beeld van Maria als jonge vrouw aangebracht. In 1399 verplichtte graaf Wilhelm von Wied, die van 1364-1410 proost van de domkerk was, zich om uit zijn inkomsten als proost (−) iedere nacht een brandend licht te laten opstellen bij het graf van ridder Chorus. Von Wied, bij zijn benoeming reeds hoogbejaard, was met Chorus bevriend geweest.
Van de originele gedenktekenen is vandaag de dag niets meer over. Het grafmonument is verdwenen. Wel is de nis van het Mariabeeld, na lange tijd dichtgemetseld te zijn geweest, onlangs weer geopend. Het beeld zelf wordt in de schatkamer van de dom bewaard. De koperen grafplaat werd rond 1788 voor een spotprijs verkocht. In dat jaar werd een nieuw afsluitend portaal gerealiseerd, waarbij de vloer van de voorhal moest worden verhoogd om aan te sluiten op het straatniveau. Dat leidde tot de vernieling van het grafmonument. Het laatste deel van de in de vloer opgenomen grafsteen verdween in 1802.

Omdat bij het openen van het graf van Gerard Chorus indertijd geen gebeente werd aangetroffen, is nadien twijfel ontstaan of hij wel begraven is geweest in de voorhal van de dom. Door de succesvolle opgravingen en onderzoekingen op deze plek in 1843 is die twijfel echter geheel weggenomen. Het gebeente van Gerard is daarbij geheel tevoorschijn gekomen. Het ambtelijke opgravingprotocol vermeldt daarover:

“Het doel was het blootleggen van twee voormalige hier aangetroffen grafmonumenten van burgemeester Chorus en van proost Arnold von Gymnich. Met betrekking tot het eerste grafmonument kon de exacte plek zonder twijfel worden vastgesteld. Tot aan de vernieuwing van het plaveisel onder bisschop Berdolet was het herkenbaar aan een boven de vloer uitstekende grafsteen, met een ingelegde koperen plaat met het bekende grafschrift. Om dit graf opnieuw bloot te leggen werd op de aangegeven plek een groeve gedolven met een breedte van vijf voet en een lengte van acht en een kwart voet. (−) De uitgraving leidde spoedig tot de herkenning van het gewelf dat voorheen de rustplaats van ridder Chorus overspande en dat alleen met het oog op de verplaatsing van de vloer voor de beoogde nivellering lijkt te zijn ingekort. De afmeting van het gewelf zou, als het eerdere behouden was gebleven, 1 voet en 11 duim bedragen. Nadat het graf zorvuldig was uitgegraven, konden de vorm nader onderzocht en de afmetingen exact worden vastgelegd. Als omgeving van de in het graf geplaatste doodskist zijn tegen de muur van de voorhal drie grafmuren gemetseld. De aldus afgesloten, naar beneden smaller wordende ruimte, had aan het oppervlak een lengte van zes en een halve voet. De breedte op de bodem bedroeg anderhalve voet en daar waar het gewelf begon twee voet. De hoogte van het graf onder het gewelf was drie en een halve voet. Het gewelf lijkt oorspronkelijk gemiddeld een halve voet dik geweest te zijn. Op de bodem van het graf werd het gebeente van een sterk, mannelijk lichaam gevonden. De beenderen zijn vervolgens met grote zorgvuldigheid blootgelegd en verzameld. Met het oog op een passend behoud van deze stoffelijke resten werd op instigatie van de vigerende proost een loden kist gemaakt, waarin het gebeente werd opgeborgen. Voordat de deksel daarvan werd vast gesmolten, werd er de volgende inscriptie ingegraveerd:

Ossa
Gerardi Chorus Eq.
Consulis aquisgranensis
De urbe patria
et de templo B.M.V.
optime meriti
in aperto eius sepulcro
inventa
iterumque condita
die 19a Octobris
1843

De loden kist werd vervolgens ingemetseld in een kleine ruimte in het oorspronkelijke graf, afgedekt met een stenen plaat.”

Gerard Chorus’ graf is bij de laatste opgravingen in 1910, onder leiding van staatsbouwmeester Schmidt, in opdracht van de Karlvereniging in Aken nogmaals bloot gelegd. Daarbij vond men inderdaad de in het protocol van 1843 beschreven loden kist terug, die 47,5 cm lang en 16 cm breed bleek te zijn. Het werd in de grafruimte teruggeplaatst en met de stenen plaat afgedekt.

Epiloog en bijlagen