|
DE NAALDENFABRIKANTEN CHORUS (6)
Chorus’ strijd om de merktekens
Toen Cornelius Chorus senior in 1690 meester werd, na jaren van gezamenlijke nijverheid met zijn vader Quirinus, liet hij als zijn eerste merkteken een ‘gevuld hart’ (hart dat gegraveerd niet alleen de omtrekvorm liet zien maar ook was opgevuld) in het ambachtsboek opnemen. Later kwamen daar een staande eg bij, uit een van de oude familiewapens Chorus, gelijkend op een hoofdletter A met twee dwarsbalkjes in plaats van één, en tenslotte – zoals we gezien hebben – de ‘wildeman’ uit het familiewapen van Johann Braumann, de eerdere echtgenoot van zijn eerste vrouw, Maria Niclas. Chorus voerde in hoofdzaak deze drie merktekens. Aan de wildeman en het hart heeft hij wellicht ook daarom gehecht, omdat het vanouds tekens waren die naar volksgeloof bescherming boden (29).
De naaldmerken van Cornelius Chorus. Links het merkteken met het hart, midden
dat met de eg en rechts het teken met de 'wildeman'.
Over deze tekens heeft Chorus meerdere malen hardnekkig en langdurig strijd moeten voeren met afgunstige vakbroeders die zijn tekens namaakten en er op chicanerende wijze processen over voerden. Helaas heeft hij ook tegen eigen familieleden moeten procederen, die in voorkomende gevallen door afgunstige collega’s werden gebruikt. Uiteindelijk heeft Chorus in vrijwel alle gevallen het recht aan zijn kant gekregen, al moet hem dat de nodige grijze haren bezorgd hebben.
Het wildeman-merkteken
In 1704 daagde Cornelius Chorus zijn collega Balthasar Neitz voor de burgemeester, omdat deze het door Chorus gevoerde wildeman-teken gebruikte. Hoewel Neitz zich niet kon beroepen op erfelijke of andere rechten op het voeren van dit teken, betoogde hij dat Chorus dat evenmin kon, omdat het teken door Johann Braumann groot zou zijn gemaakt en niet door Chorus. Cornelius voerde daarop aan dat hij het merkteken na zijn huwelijk met Braumanns weduwe officieel – in het ambachtsboek – had geregistreerd, mede om haar belangen en die van haar nog jonge kinderen te behartigen door het voortzetten van Braumann’s zaken. In het jaar van het proces had Chorus het Braumann-teken bovendien al tien jaar gevoerd en mede door zijn eigen reputatie groter gemaakt, nadat Braumann zelf het zeven jaar had gevoerd. Chorus voegde er aan toe, dat hij het teken ook had overgenomen, opdat de kinderen Braumann, als zij dit wilden, het bij volwassenheid alsnog konden overnemen en na rechtmatige registratie verder konden voeren. In die zin had hij hun belangen waargenomen en konden zij met een nog waardevoller geworden merkteken de zaken van hun vader als opvolgend naaldmeester voortzetten. Daarop heeft de burgemeester op 29 mei 1704 Balthasar Neitz opgedragen het gebruik van het wildeman-teken te staken op straffe van honderd Reichsthaler.
Later, in 1710, toen Chorus’ stiefzoon Johann Peter Braumann inmiddels meerderjarig was, heeft deze Neitz hem samen met andere afgunstige lieden opgehitst om het merkteken op te eisen, hoewel hij geen naaldwerker was noch wilde worden, en volgden ook nog claims op de voorraden die Chorus van Braumann had overgenomen. Tot een uitspraak in deze kwestie is het niet gekomen, doordat de stiefzoon kort na het indienen van zijn verzoeken Aken had verlaten (30). Na diens terugkeer, vele jaren later, heeft deze erfgenaam van Braumann in een notariële verklaring van 19 november 1726 laten vastleggen, dat zijn stiefvader en diens zoon Cornelius Chorus junior alle rechten op het voeren van het wildeman-teken hadden, aangezien hij, Johann Peter Braumann, deze twintig jaar voordien volledig had overgedragen. Toen, in 1706 was hij juist meerderjarig geworden. Denkbaar is, dat de stiefzoon de verklaring van 1726, en nadien nog een in 1727, expliciet – want door een notaris opgesteld − heeft laten opnemen, om weer in het reine te komen met zijn stiefvader en moeder, die immers intussen welgesteld en van aanzien in Aken waren geworden.
Het merkteken van de eg
Bepaald pijnlijker voor Cornelius moet het tuchtrechtelijk proces (ten overstaan van het gildebestuur) van 1710 zijn geweest tegen zijn halfbroer Quirinus Chorus, zoon (geb. 1680) uit het tweede huwelijk van hun beider vader Quirinus Chorus, met Margaretha Pannacken. Deze halfbroer matigde zich het recht op het merkteken van de eg toe, met als argument dat de oude Quirinus Chorus, immers ook naaldmeester, het teken als familieteken had gevoerd. In zijn verweer wees Cornelius op het verschil tussen een familieteken c.q. -wapen en een meesterteken. Bovendien, zo stelde hij, had vader Quirinus geen eg als teken gevoerd maar een rooster, en hij toonde daarvan het bewijs. De zesmeesters legden vervolgens Quirinus junior op, het gebruik van de eg als merkteken te laten varen en in het vervolg het teken van het rooster te gebruiken of een nieuw teken te kiezen, dat aan niemand schade zou doen (31).
Het afgekeurde merkteken (met de eg)van
Quirinus Chorus junior en het merkteken
dat hij naderhand gebruikte.
Opnieuw het wildeman-teken
In 1719 kwam het weer tot een conflict met naasten van Chorus, en opnieuw over het wildeman-teken, toen de dat jaar met Cornelius’ stiefdochter Maria Agnes Braumann getrouwde Math. Edm. Steimann de veronderstelde rechten op het naaldmerk van haar overleden vader wilde verkopen. Het college van schepenen, waarbij de vordering was ingesteld, wees op 7 februari 1720 de eis tot overdracht van de rechten af, op het enkele feit reeds dat verkoop van een dergelijk merkteken zowel in als buiten Aken verboden was, op straffe van tuchthuis of gevangenschap. Duidelijk werd, dat ook Steimann tot deze doldrieste actie – die hem ongetwijfeld in onmin bracht met zijn schoonouders − was aangezet door vakbroeders/concurrenten die Chorus een hak wilden zetten. Ook toen reeds wekte succes in zaken kennelijk de nijd en afgunst van minder geslaagde lieden op.
Toch was het gestoei met de wildeman nog niet voorbij. Op 11 december 1721 werd de naaldmeester Peter Merken veroordeeld tot het inleveren van een door hem valselijk gebruikt stempel van de wildeman en tot het vergoeden van de geleden schade aan Cornelius Chorus. Chorus’ zoon, Cornelius junior, had op de beurs in Leipzig bemerkt dat daar enorme partijen naalden met het wildeman-teken zwaar onder de prijs verkocht waren en dat deze uit slechte naalden bestonden, inferieure waar met de kennelijk kwaadaardige bedoeling om de Chorus-naalden in diskrediet te brengen. Cornelius junior had dit op 15 mei 1721 laten constateren en vastleggen door notaris Joh. Friedr. Seyfried (32).
Bronnen
Lees verder
|
|
|
|
|